Afstudeerceremonie
Verhaal

Opiniestuk: Ook minder witte aula’s bij de afstudeerceremonie

Lees hieronder de reactie van directeur Studentenvoorzieningen Joeri Van den Brande op dit artikel.

In DS van 23/09/’17 wordt stilgestaan bij de witte aula’s in het Vlaamse hoger onderwijs en bij de vaststelling dat bepaalde opleidingen minder wit aan het worden zijn. Dit gaat enkel over de instroom van studenten in Vlaanderen. Over de uitstroom en het studierendement van studenten wordt niets gezegd, terwijl dat veel relevanter is als je over democratisering wil spreken. Het feit dat we ook in Brussel Nederlandstalig hoger onderwijs hebben, komt in het artikel niet aan bod. Terwijl rond dit thema zeker het superdiverse Brussels hoger onderwijs een verhaal te vertellen heeft.

De stijging van inschrijvingsaantallen is niet enkel een gevolg van de democratisering maar is ook een demografisch effect. Zeker in Brussel speelt dit een rol. Als je de bevolkingscijfers neemt, dan zie je dat de leeftijdsgroep -18 tussen 2010 en 2017 in Vlaanderen toeneemt met 3% terwijl dat in het Brussels hoofdstedelijk gewest bijna 14% is. We mogen ons niet langer blindstaren op het feit dat meer studenten en ook meer diverse studenten instromen in het hoger onderwijs. We moeten ons eerder richten op de doorstroom van deze (en alle andere!) studenten. Het feit dat meer studenten met een migratie-achtergrond gaan studeren is deels omdat er gewoonweg meer 18-jarigen zijn en onze bevolking meer divers wordt. Zeker in Brussel is er sprake van een ‘kleurrijke jongeren-boom’. Enkel kijken naar instroomgegevens in het hoger onderwijs is niet genoeg. Trouwens wat hebben studenten eraan dat ze makkelijker of met meer naar het hoger onderwijs kunnen gaan, maar uiteindelijk toch moeilijk of geen diploma behalen. De aula’s worden minder wit, maar het zijn de afstudeerceremonies die minder wit moeten worden.

Studenten bekijken vanuit het perspectief van de doorstroom verandert de hele zaak. In Brussel worden de hogescholen en universiteiten al lang geconfronteerd met een diverse instroom van studenten die o.a. meertalig zijn en niet uit het A.S.O. komen. Die twee kenmerken zijn bepalender in hun studierendement dan gewoon in het feit dat ze een migratie-achtergrond hebben. Ook al hebben die met elkaar te maken. Vaak definiëren we het kenmerk migratie-achtergrond door te kijken naar het geboorteland van de grootmoeder. Er zijn ook andere definities mogelijk. Een ander kenmerk dat belangrijk is in het hele proces van democratisering en studiesucces is het feit dat ouders al dan niet gestudeerd hebben. Het hoger onderwijs zelf ervaren hebben, maakt dat ouders hun kinderen gerichter kunnen steunen om ook succesvol verder te studeren.

Het lijkt inderdaad zo dat studenten die instromen zonder ASO-diploma of waarvan ouders niet gestudeerd hebben kiezen voor opleidingen die een duidelijke beroepsfinaliteit hebben of een zekere status uitstralen. Ook niet-hoger-opgeleide ouders van Vlaamse jongeren hoopten 30 jaar terug dat hun zoon of dochter ‘doktoor’, bedrijfsdirecteur of advocaat werd. Die beroepentitels werden vereenzelvigd met wat je later kon ‘worden’ door verder te studeren. Sociale en culturele opleidingen volgen was tijdverlies want dat leverde toch geen tastbare job op. Schools of Arts of sociale opleidingen waren ook daarom nooit interessant of zinvol voor vele ouders. Deze visie vinden we ook nog in 2017 terug bij ouders. En ouders blijven meer dan ooit een bepalende rol spelen in de studiekeuze van zoon- of dochterlief.

Enkele cijfers die we monitoren aan de Erasmushogeschool Brussel ter illustratie. We kijken hieronder naar nieuwe generatiestudenten (eerste keer ingeschreven in het Vlaamse hoger onderwijs) in de opleidingen van de professionele bachelors en we bepalen daarbij dat ‘student-met-een-migratie-achtergrond’ betekent dat de grootmoeder niet in België is geboren.

We zien dat in 2010 16% studenten met een migratie-achtergrond instroomden in onze professionele bacheloropleidingen. In 2017 is dat cijfer al 38%.

Als we kijken naar het studierendement (verhouding tussen verworven studiepunten en ingeschreven studiepunten) dan scoren ‘Vlaamse’ studenten het voorbije jaar 72% en studenten met een migratie-achtergrond 52%. Studenten met een migratie-achtergrond verwerven dus minder credits dan hun Vlaamse collega-studenten.

Als we kijken naar het slagen voor een volledig programma van 60 studiepunten in het eerste jaar, dan slaagt 50% van onze Vlaamse studenten daarin, terwijl dat maar 30% is bij studenten met een migratie-achtergrond.

En we zien ook dat het aantal B.S.O. studenten die zich inschrijven aan de Erasmushogeschool Brussel toeneemt. In 2010 waren dat 172 studenten (waarvan 16% met een migratie-achtergrond). In 2017 stroomden 230 B.S.O.-leerlingen in (waarvan 53% met een migratie-achtergrond).

De instroomkenmerken zijn divers, complex en in beweging en stellen ons voor nieuwe uitdagingen qua doorstroom of studiesucces van deze studenten. Het is wel belangrijk om de relevante kenmerken te monitoren en daar dan ook iets mee te doen. Daar zijn we mee bezig en blijven we zoeken wat het best werkt voor onze studenten.

We zien uiteraard ook dat er meer en minder witte opleidingen zijn, maar dat is niet zo relevant voor een studentgericht beleid. Er zijn ook opleidingen met meer meisjes, studenten met autisme of studenten uit Halle. We moeten aan begeleiding en ondersteuning doen op maat van studenten en houden rekening met relevante studentkenmerken zoals taal of vooropleiding. Maar als we eerlijk zijn, zijn we er nog niet helemaal en moeten we verder zoeken naar wat het verschil kan maken qua studie(keuze)- en studentenbegeleiding. Hoewel onze recente instellingsreview aangeeft dat we coachend en waarderend dicht bij de student staan, moeten we zeker nog een stap verder (of dichter?) zetten.

De focus moet gaan naar het studierendement van specifieke subgroepen van studenten. Het financieringsdecreet motiveert ons daar immers toe. Een onderwijsinstelling wordt meer beloond voor een hoger studierendement en met diplomabonussen, dan met een relatief hogere instroom. Die subgroepen moeten ook op basis van relevante kenmerken gedifferentieerd worden. Meertaligheid en diploma S.O. zouden zeker goede differentiërende factoren zijn.

Maar eentje die we vaak over het hoofd zien, terwijl die hanteerbaar en meetbaar is, is wat je ‘eerste-generatie-student’ kan noemen. Het gaat over de ‘pionierskinderen’ die als eerste in hun gezin of grote familie de stap naar hoger onderwijs zetten. Zij zijn ontdekkingsreizigers die in een onbekende jungle terecht komen en vaak een vogel voor de kat zijn. En dit heeft niets met migratie-achtergrond te maken. In Duitsland bestaat sinds jaren hier een onderbouwde visie en werking rond bij de organisatie ‘Arbeiderskind’. Je vindt daar alles over terug via www.arbeiterkind.de. Daar wordt los van migratie-achtergrond gekeken wat jongeren met talent (en hun ouders!), voor wie hoger onderwijs één groot vraagteken is, nodig hebben. Er wordt geïnformeerd, gesensibiliseerd en ondersteund om een gepaste transitie te maken naar het onbekende hoger onderwijs. Ook in Vlaanderen en Brussel zou het interessant zijn om meer vanuit dit perspectief studie- en studentenbegeleiding op te zetten. Daar zouden alle studenten en hun ouders wat aan hebben. En dan vervallen we niet in het voorbijgestreefde en irrelevante discours van witte aula’s of bruine opleidingen of het blindstaren op instroomgegevens met de foute labels.

 

Joeri Van den Brande

Directeur Studentenvoorzieningen, Erasmushogeschool Brussel.